Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Gekoppelde paragrafen met "Wonderen"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 1/6 - De voorkennis van de godgeleerdheid - Het geloof in God.

Boek I - Hoofdstuk 2 De Heilige Schrift

2.23Het Goddelijk gezag van de Schrift wordt bewezen

Als u nu door die hulpmiddelen de algemene waarheid van de Schrift aangetoond zult hebben, dan zult u des te gemakkelijker haar Goddelijkheid kunnen bewijzen:

  1. Met getuigenissen, uit de Heilige Schrift zelf voor haar Goddelijkheid bijgebracht, die zeer sterk tegen de tegenpartijen zullen aandringen wanneer de algemene waarheid van de Schrift verdedigd en aangetoond is. 

  2. En dan ook met redenen.

Eerste reden

De eerste reden kan genomen worden van de noodzakelijkheid van enige onfeilbare regel, die ons bestuurt om voor God te leven. Van deze reden hebben wij ons al eerder aan de hand van enkele hypotheses bediend (zie § 4).

Tweede reden

De tweede reden wordt ontleend aan de noodzakelijkheid van een Goddelijk Woord. Daaruit besluiten wij een van tweeën: dat onze Schrift dat Woord van God is, of dat er volstrekt geen Woord van God in de wijde wereld te vinden is. Maar omdat het laatste ongerijmd is, blijft er niets anders over dan dat het eerste moet worden vastgesteld. Dit argument steunt op een tweevoudige hypothese die bevestigd moet worden:

  1. Er is noodzakelijk enig geschreven Woord van God. Twee zaken vereisen dit:

    1. De natuur van God, die dienst en gehoorzaamheid eist. Deze dienst en gehoorzaamheid kunnen geenszins betracht worden, tenzij ook de manier om Hem te dienen en Gods wil die men gehoorzamen moet, door God Zelf geopenbaard worden. 

    2. De natuur van de mens. Zij bestaat uit een onsterfelijke ziel, die voor een eeuwige gelukzaligheid of voor een eeuwige ellende en rampzaligheid vatbaar is. Daarom is het nodig dat zij door vaste en zekere middelen bestuurd wordt, om de laatste te vermijden en de eerste te verkrijgen. Maar omdat die middelen ons onbekend zijn, is het noodzakelijk dat ze in enig Woord van God geopenbaard worden. 

  2. Er is geen ander Woord van God en er kan ook geen ander zijn dan onze Schrift. Dit blijkt:

    1. Deels uit de inductieve* redenering (die wij eerder in § 4 met de vinger aangewezen hebben en elders elk in het bijzonder zullen bevestigen) dat niet de rede, de kerkvaders, de geestdrijverij, de Talmoed of de Koran het Woord van God zijn.

    2. Deels uit de rede, omdat de verborgenheden die voor de dienst van God en tot zaligheid van de ziel noodzakelijk gekend moeten worden (zoals de heilige Drie-eenheid, de menswording van de Zoon van God, de vereniging van de twee naturen in de Middelaar en de wedergeboorte) in geen andere geschriften geopenbaard worden of geopenbaard kunnen worden. 

Derde reden

De derde reden is ontleend aan de toestand van de zaken die in de Heilige Schrift geleerd worden. Deze zijn zodanig dat ze niet geleerd konden worden:

  • Door de duivel of door goddeloze mensen, want voor hen is wat de Schrift zegt verderfelijk. 

  • Door de engelen of door godvruchtige mensen, want het is hun niet eigen om te liegen en aan hun woorden ten onrechte een Goddelijkheid toe te kennen. 

Aangezien de Heilige Schrift zich overal een Goddelijkheid toeschrijft, geeft zij voldoende te kennen dat zij niet van de engelen of van de godvruchtige mensen voortgekomen is. Daarom blijft er niets anders over dan dat zij haar oorsprong uit God haalt en dus van een Goddelijk gezag is. 

Vierde reden

De vierde reden is ontleend aan de toestand van de heilige schrijvers, vergeleken met de majesteit en de verhevenheid van de waarheden die in de Heilige Schrift geleerd worden. De verborgenheden van de Schrift zijn zodanig dat ze het begrip van de rede, ook zelfs van de scherpzinnigste, te boven gaan. 

Dit blijkt uit de artikelen aangaande de heilige Drie-eenheid, de erfzonde, de personele vereniging van de twee naturen in Christus, de verlossing van de mens door het bloed van de Zoon van God, enzovoort. 

Het blijkt ook uit de inductieve* redenering die gemaakt kan worden als men kijkt naar de meest schrandere filosofen. Geen van allen, met inspanning van alle krachten van hun vernuft en geholpen door de hulpmiddelen van zoveel boeken, hebben zulke dingen kunnen uitvinden of naspeuren. Toch ziet men dat deze dingen niet alleen door mensen beschreven zijn, maar door mensen van de geringste soort: herders, ossenhoeders, vissers, ongeletterden, met geen geleerdheid, redeneerkunde of welsprekendheid begiftigd. Zo kan hieruit zeker, ja, meer dan zeker, geconcludeerd worden dat die verborgenheden hun door God werden ingegeven. 

Vijfde reden

De vijfde reden is ontleend aan de Goddelijke voorzienigheid. Gods voorzienigheid heeft zowel aan de Schriften als aan de schrijvers, en ook aan de beschreven leer, door zoveel volstrekt buitengewone daden Zijn goedkeuring gegeven en ze als het ware toegejuicht. Beschouw de wonderwerken die ten dienste van de Schrift verricht zijn (waarover straks meer), of beschouw de manier om de leer die in de Heilige Schrift begrepen is, door de apostelen te verspreiden, te bewaren en te verdedigen. U zult overal een uitzonderlijke en buitengewone waakzaamheid van de Goddelijke voorzienigheid aantreffen. Dit is met name het geval als u de volgende zaken beschouwt:

  1. De uitzending van de apostelen. Toont die niet duidelijk een buitengewone voorzienigheid van God aan? Christus heeft mensen van de laagste en geringste rang verkoren, die met geen gaven van de natuur of van geleerdheid voorzien waren. Hij heeft hen uitgezonden in de gehele wereld, om een zekere Jezus te verkondigen, Die in Judéa gekruist was. En dat onder belofte en beloning van het eeuwige leven als de mensen Hem aannamen, of op straffe van het eeuwige verderf als zij Hem verwierpen. Deze onderneming, door zodanige instrumenten, heeft in zo’n korte tijd over de hele wereld zoveel en zo’n grote voortgang gemaakt.

  2. Toont ook niet de bewaring van de apostelen een buitengewone voorzienigheid aan? Hij heeft zwakke en ongewapende mensen, die gezonden waren onder roofzuchtige wolven, beschermd en bewaard. Hij heeft ook de door hen gestichte gemeenten, die waarlijk klein, gering en zwak waren, tegen de aanval van bijna de hele wereld zo krachtdadig tot op deze huidige dag toe beschermd en bewaard. 

  3. De volstrekt verschrikkelijke oordelen die zijn uitgevoerd over de vervolgers van de leer die door de apostelen geleerd was, bijvoorbeeld over Herodes, Pilatus en Julianus. Zult u daarin geen buitengewone voorzienigheid van God erkennen?

  4. De straffen die over de schenders van de Schriftuurlijke leer en geboden zijn uitgevoerd. Zult u daarin geen buitengewone voorzienigheid van God roemen? 

God heeft door al die dingen, die aldus samengevoegd zijn, de Heilige Schrift als het ware toegestemd en goedgekeurd. Hij keurt niets goed en kan niets goedkeuren dan alleen de waarheid. Zult u dan hieruit niet besluiten dat de Schrift van een Goddelijke oorsprong en gezag is, terwijl zij zelf dit zich ook doorlopend toeschrijft? 

Zesde reden

De zesde reden is ontleend aan de wonderwerken waarmee God de waarheid en de Goddelijkheid van de Schrift zo dikwijls bekrachtigd heeft. 

  1. De wonderen kunnen eigenlijk niet verricht worden dan alleen door God.

  2. God kan geen wonderen doen ten gunste van leugens.

  3. Het is echter zeker dat de meeste en de grootste wonderen ten gunste van de Heilige Schrift gedaan zijn. Dit blijkt uit getuigenissen van zowel anderen aangaande de Schrift, als van de Schrift aangaande zichzelf. Deze getuigenissen van de Schrift moeten hier echter niet worden aangevoerd als Goddelijke, om geen cirkel te maken, maar als menselijke, hoewel volkomen waarachtige getuigenissen, volgens de dingen die wij uit de vorige paragraaf vooronderstellen. Vergelijk John Cameron in Praelectiones de Verbo Dei (Lezingen over Gods Woord), Operum (Werken), deel 3, p. 327 e.v., editie Saumur.

Zevende reden

De zevende reden is ontleend aan de kentekenen en kenmerken van Goddelijkheid in de Schrift, namelijk: oudheid, duurzaamheid, gezag, harmonie tussen de delen, verhevenheid en majesteit van een nederige stijl, gepaard met zo’n grote krachtdadigheid. Verder: de wijze van haar voortplanting, de profetieën en nog meer zaken, die overal door de schrijvers van de algemene grondbeginselen (loci communes) verklaard worden, bijvoorbeeld:

  • William Perkins, De casibus conscientiae (Gewetensgevallen), boek 2, hoofdstuk 3.

  • John Cameron, Praelectiones de Verbo Dei (Lezingen over Gods Woord).

  • Hugo de Groot, De veritate religionis Christianae (De waarheid van de christelijke religie).

  • Juan Luis Vives.

  • Marsilio Ficino.

  • Onlangs nog, Pierre Daniel Huet, Demonstratio Evangelica (Bewijs voor het Evangelie). 

Tot slot ook door de kerkvaders tegen de heidenen: 

  • Justinus, Athenagoras, Tatianus, Lactantius, Tertullianus, Cyprianus, Athanasius, Clemens.

  • Origenes, Contra Celsum (Tegen Celsus).

  • Eusebius, Demonstratio Evangelica (Bewijs voor het Evangelie) en Praeparatio Evangelica (Voorbereiding van het Evangelie). 

Argumenten voor het tegendeel 

De argumenten die door de heidenen tegen de waarheid en Goddelijkheid van de Schrift aangevoerd kunnen worden, over ongerijmdheden, tegenstrijdigheden en onwaarheden, worden gedurig herhaald. Deze hebben verschillende zeer geleerde mannen in dikke boeken bijeenverzameld, onderzocht en weerlegd, bijvoorbeeld:

  • Franciscus Junius, Parallella sacra (Heilige parallel).

  • Rabbijn Maimonides, Moreh nevuchim (Gids van de verdoolden).

  • Rabbijn Menasseh ben Israel, Conciliator, sive, De convenientia locorum S. Scripturae, quae pugnare inter se videntur (Verzoener, of, Overeenstemming van plaatsen der Heilige Schrift die met elkaar in strijd lijken).

  • Friedrich Spanheim sr., Dubia Evangelica (Twijfelgevallen in het Evangelie).

  • Michael Walther sr., Harmonia Biblica (Bijbelse harmonie). 

Ter wille van de beknoptheid verwijzen wij de lezer naar hen. 

Naar paragraaf

Boek II - Hoofdstuk 2 Gods bestaan en de kennis van Hem

2.11Achtste bewijs: de wonderen

Ja, we noemen ook een achtste reden, ontleend aan de wonderwerken die menigmaal gebeurd zijn, en die niet alleen in de gewijde, maar ook in de ongewijde historie vermeld worden. Omdat ze de natuur te boven gaan, kunnen ze niet anders dan een macht vooronderstellen die boven de natuur is. Want iets boven zijn krachten te werken, sluit een tegenstrijdigheid in. En wat voor een natuur is dat, als het niet God is? 

Negende bewijs: de voorzeggingen

Er is ook nog een negende reden, ontleend aan de vaste en zekere voorzeggingen van toekomstige contingente* (gebeurlijke) dingen. Omdat ze in zichzelf geen bepaalde waarheid hebben, kunnen ze niet anders dan bewijzen dat er een hoogste Wezen is, Dat alle uitkomsten door een vast en zeker besluit van tevoren bepaald heeft. 

Deze bewijzen, zeg ik, zou ik eraan toevoegen, als de betrachting van kortheid dit toeliet, of als de eerste bewijzen niet genoeg waren. 

Daarom moeten wij nu overgaan tot de getuigenissen. Misschien zal het gemoed van een atheïst, dat door de bewijzen en redenen verzacht is, daardoor gesterkt worden. Of misschien zullen ten minste degenen die een Godheid toestemmen, uit dit beginsel, dat het eerste van alle is, in hun geloof en gehoorzaamheid bevestigd en bekrachtigd worden. 

Naar paragraaf