Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Gekoppelde paragrafen met "Hemel"

Handboek Dogmatiek

Handboek Dogmatiek

Johannes à Marck (1656-1731)

Johannes à Marck (1656-1731)

Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.

Hoofdstuk 1 De naam en de definitie van de godgeleerdheid

1.9De godgeleerdheid in de engelen en de zalige hemelingen

Het dichtst bij deze godgeleerdheid van Christus naar Zijn mensheid komt die van de goede engelen en zalige mensen in de hemel, die de onze op aarde ver overtreft, en vanwege de genieting daarvan in de hemel wel genoemd wordt ‘een godgeleerdheid van het Vaderland’, maar doorgaans ‘een godgeleerdheid van het gezicht’. Want de gedurige en vergenoegende genieting van God van nabij, die de engelen en zalige hemelingen hebben, wordt ons in de Schrift figuurlijk beschreven als een ‘zien van God’ (Matth. 5:8), en ‘van Zijn aangezicht’ (Matth. 18:10), ja, als een ‘aanschouwen’ dat staat tegenover het geloof (2 Kor. 5:7), en een ‘zien, niet door een spiegel in een duistere rede, maar van aangezicht tot aangezicht’ (1 Kor. 13:12). Bovendien moet het beloofde en verwachte gezicht van God soms lichamelijk verstaan worden, met het oog op de Zoon van God als in de tijd mens geworden (Job 19:26-27; 1 Joh. 3:2).

Naar paragraaf

Hoofdstuk 34 De zalige verheerlijking van de mensen

34.28De plaats van deze heerlijkheid: de hemel

Het algemene grote goed van de verheerlijkten zal ook meerder zijn door hun verblijf in de hoogste hemel: ‘In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; anderszins zo zou Ik het u gezegd hebben; Ik ga heen om u plaats te bereiden. En zo wanneer Ik heen zal gegaan zijn en u plaats zal bereid hebben, zo kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt waar Ik ben’ (Joh. 14:2-3; zie ook 2 Kor. 5:1; Filipp. 1:23; 3:20; 1 Thess. 4:17). 

Deze plaats komt ons ook terecht voor onder de naam ‘het paradijs’, ‘het land der rust’, ‘het hemelse Jeruzalem’ of ‘Sion’, ‘het binnenste heiligdom’, enz. Daarin zullen wij het blijde gezelschap van ons Hoofd Christus genieten, evenals het gezelschap van de heilige engelen en mensen. Wij zullen met hen spreken en God met uiterlijke woorden zowel als werken verheerlijken (vgl. 2 Thess. 1:10; Openb. 5; 7; 14), en dat in de aloude Hebreeuwse taal of in een andere hemelse taal die ons nu nog onbekend is, terwijl alle verdere verschil van spraak beslist zal ophouden (1 Kor. 13:8).

 

Wij vinden niets in de Schrift dat ons noodzaakt om te denken aan:

- De aarde, alsof die dan ook door ons bewoond zou worden, en misschien bij beurtwisseling.

- De wereldse vermaken van de aarde, volgens de dromerijen van oude ketters, mohammedanen en Joden. Velen willen hun woorden echter alleen op een zinnebeeldige wijze opvatten. 

De Schriftplaatsen die hiertegen worden aangevoerd (Matth. 5:5; 2 Petr. 3:13) moeten verstaan worden:

- Van een wettig en gerust bezit van de aarde in dit leven, en de zekere verwachting van het bovenland der levenden hierna.

- Of van de gehele wereld in het algemeen, volgens een bekende Hebreeuwse verdeling. De hele wereld zal in die dag zodanig worden vernieuwd, dat zij daarom echter niet in al haar delen, maar alleen in sommige een verblijfplaats van gerechtigheid en rechtvaardige mensen zal zijn. 

Naar paragraaf