Boek VIII
De bedelingen van het genadeverbond
Deel 5/6 - De geschiedenis van de kerk.
De bedelingen van het genadeverbond
De bedeling onder de patriarchen
1.1De hoofdzaak en de verdeling van de dingen die gezegd zullen worden
1.2De exegese van de tekst
1.3God heeft naar de verscheidenheid der tijden het genadeverbond op verscheiden wijze bedeeld
1.4Ten eerste: het besluit der verkiezing als de grondslag en het richtsnoer
1.5Ten tweede: het genadeverbond als de inhoud van de bedeling
1.6Ten derde: de bekendmaking van het te bedelen verbond in het Evangelie
1.7Ten vierde: de verscheiden bedeling van het bekendgemaakte verbond, door twee testamenten
1.8Het tijdperk van het oude testament – dit bedeelt het genadeverbond onder de Middelaar Die nog geopenbaard zou worden
1.9Twee doorluchtige oudtestamentische tijdvakken: onder de patriarchen en onder Mozes
1.10Elk tijdvak heeft zijn bijzondere tijdsneden gehad
1.11De eerste tijdsnede van het patriarchale tijdvak
1.12De staat van de godgeleerdheid onder het wettische verbond ofwel in de rechtheid
1.13De staat van de kerk onder het wettische verbond ofwel in de rechtheid
1.14De voortplanting van de kerk in de eerste tijdsnede van het patriarchale tijdvak
1.15Een reeks van elf patriarchen in de eerste patriarchale tijdsnede
1.16De staat van de godgeleerdheid in de eerste patriarchale tijdsnede
1.17De staat van de kerk in de eerste patriarchale tijdsnede
1.18De tweede tijdsnede van het patriarchale tijdvak
1.19Is in beide verbondmakingen een geestelijke verbondmaking geweest?
1.20De voortduur en voortplanting van deze bedeling onder tien patriarchen
1.21De staat van de godgeleerdheid in de tweede patriarchale tijdsnede
1.22De staat van de kerk in de tweede patriarchale tijdsnede
1.23De derde tijdsnede van het patriarchale tijdvak
1.24Ten eerste: de verbondmakingen met Abraham hadden het genadeverbond in Christus
1.25Ten tweede: ze vonden niet alleen met Abraham plaats, maar ook met zijn zaad
1.26Ten derde: ze hadden beloften en plichten tot hun stof
1.27Ten vierde: ze hadden verscheidene en krachtige bevestigingen
1.28De bedeling van deze derde tijdsnede onder zes patriarchen
1.29De historie van de tweede patriarch: Izak
1.30De historie van de derde patriarch: Jakob
1.31De historie van de vierde patriarch: Levi
1.32De staat van de godgeleerdheid in de derde patriarchale tijdsnede
1.33De staat van de kerk in de derde patriarchale tijdsnede
1.34Eerste vraag: zijn onder de patriarchale tijdsnede de mensen alleen door de onderhouding van de wet der natuur en van weinige positieve geboden zalig geworden, zonder enige geestelijke beloften?
1.35Tweede vraag: is een testament Gods onveranderlijke wil om aan de gelovigen de hemelse erfenis te geven?
1.36Derde vraag: is het oude testament niets anders dan Gods wil om Kanaän te geven, als een onderpand van het hemelse vaderland?
1.37Vierde vraag: is het oude testament begonnen vanaf de Sinaï?
1.38Vijfde vraag: wordt het tijdperk der genade, vanaf het paradijs tot de voleinding der eeuwen, terecht verdeeld in het oude en het nieuwe testament?
1.39Zesde vraag: heeft God onder het patriarchale tijdvak aan de mensen geen wet en geen Evangelie voorgeschreven?
1.40De betrachting van deze bedeling
1.41Tweede praktijk: ze ontdekt de onnaspeurlijke rijkdom van Christus aan ons
1.42Derde praktijk: ze prijst ons de meer dan vaderlijke zorg van God voor de kerk aan
1.43Vierde praktijk: ze verheft ons lot en geluk boven het lot van deze eerste en oorspronkelijke kerk
1.44Vijfde praktijk: ze dient om ons geloof te bevestigen en te versterken
De bedeling onder Mozes
2.1Het tweede oudtestamentische tijdvak, onder Mozes, met zijn drie tijdsneden
2.2De exegese van de tekst
2.3God heeft aan de Sinaï met Israël het verbond vernieuwd
2.4Eerste stelling: God heeft aan de Sinaï de wet afgekondigd
2.5Ten tweede: de ceremoniële wet
2.6Heilige plaatsen
2.7Heilige gereedschappen
2.8Heilige tijden
2.9Heilige personen
2.10Heilige zaken
2.11De meer bijzondere ceremoniële wetten
2.12Op welke manier de verklaring en de toepassing van de ceremoniële wetten moet plaatsvinden
2.13De ceremoniële wetten hebben een dubbele betrekking en gebruik
2.14Ten derde: de burgerlijke of rechterlijke wet
2.15Tweede stelling: door de afkondiging van de wet heeft God het verbond met Israël vernieuwd
2.16Derde stelling: God heeft een drieërlei verbond met Israël vernieuwd
2.17Ten eerste: het nationale verbond
2.18Ten tweede: het werkverbond
2.19Ten derde: het genadeverbond
2.20Het Sinaïtische verbond
2.21Het eindpunt van deze tijdsnede
2.22Deze tijdsnede heeft Israël doorgebracht onder zestien richters
2.23De tweede richter: Jozua
2.24De staat van de godgeleerdheid in de eerste Mozaïsche tijdsnede
2.25De staat van de kerk in de eerste Mozaïsche tijdsnede
2.26De tweede tijdsnede van het Mozaïsche tijdvak, van David tot de Babylonische gevangenschap
2.27De bestanddelen van deze verbondmaking
2.28Ten tweede: de aandrijvende oorzaken tot de verbondmaking
2.29Ten derde: de inhoud van de verbondmaking
2.30Ten vierde: de vorm van de verbondmaking
2.31De toeneming en de voorrechten van deze tijdsnede
2.32Een reeks van tweeëntwintig koningen van Juda, tot de Babylonische gevangenschap
2.33De staat van de godgeleerdheid in de tweede Mozaïsche tijdsnede
2.34De staat van de kerk in de tweede Mozaïsche tijdsnede
2.35De derde tijdsnede van het Mozaïsche tijdvak, van de Babylonische gevangenschap tot de Messías
2.36De partijen in het verbond
2.37De inhoud van de verbondmaking
2.38De manier van deze verbondmaking
2.39Twee gevolgtrekkingen
2.40De kerk in deze tijdsnede onder vier monarchiën
2.41De kerk onder de Perzische monarchie
2.42Onder het overige van deze Griekse tijdsnede heeft de kerkregering drie tussentijden gehad
2.43De kerk onder de Hasmoneeën
2.44De kerk onder de Herodessen
2.45De staat van de godgeleerdheid in de derde Mozaïsche tijdsnede
2.46De staat van de kerk in de derde Mozaïsche tijdsnede
2.47Eerste vraag: heeft God veel dingen van de ceremoniële wet aan de Egyptenaren ontleend?
2.48Tweede vraag: is de zedelijke wet, die door Mozes gegeven is, onder het nieuwe testament afgeschaft?
2.49Derde vraag: is de ceremoniële wet van een altijddurend gebruik?
2.50Vierde vraag: heeft het vierde gebod een ceremonieel recht, en is het dus afgeschaft?
2.51Vijfde vraag: is de wet der tien geboden zuiver en louter een genadeverbond?
2.52Zesde vraag: waren de offeranden vóór de tijd van Mozes niet bevolen, maar vrije plechtigheden, zodat de mens niet doodschuldig geworden is doordat ze nagelaten waren?
2.53Zevende vraag: heeft de Sinaïtische wet, door toevoeging van de vloekformule en van de lastige ceremoniële wet, de kracht ontvangen om de nog bestaande strafschuld toe te rekenen?
2.54Achtste vraag: is het Israëlitische volk vanwege de afgoderij met het kalf geworpen uit een vrije staat in een dienstbare staat?
2.55Eerste praktijk: de betrachting prijst ons de overdenking van het Oude Testament aan
2.56Tweede praktijk: ze stelt ons Gods allerwijste huishouding in Zijn huisgezin voor
2.57Derde praktijk: ze prijst ons Gods trouw en standvastigheid in het houden van Zijn beloften aan
2.58Vierde praktijk: ze stelt ons Gods strengheid in het bezoeken van de zonden van Zijn volk voor ogen
2.59Vijfde praktijk: ze toont ons, als in een spiegel, Gods barmhartigheid in het vergeven van de zwaarste zonden van Zijn volk
2.60Zesde praktijk: ze toont ons Gods oneindige macht in het verlossen en bewaren van Zijn kerk
2.61Zevende praktijk: ze stelt ons de lotgevallen en wederwaardigheden van de kerk voor
De bedeling onder Christus
3.1Het tijdperk van het nieuwe testament
3.2De exegese van de tekst
3.3De zevende en volmaaktere bedeling van het genadeverbond vindt plaats onder het nieuwe testament
3.4De aard van deze bedeling
3.5De oorzaken van deze bedeling – de uitwerkende Oorzaak*
3.6De onderhandelende partijen in de verbondmaking
3.7De inhoud van de verbondmaking
3.8De voorrechten van het nieuwe testament boven het oude testament
3.9De duur van het nieuwe testament – zijn beginpunt
3.10De duur van het nieuwe testament – zijn eindpunt
3.11Het eerste tijdperk van de nieuwtestamentische kerk valt samen met de opening van het eerste zegel
3.12De grondvesting van de christelijke kerk
3.13De Romeinse keizers in het eerste nieuwtestamentische tijdperk
3.14De pontifexen van Rome in het eerste nieuwtestamentische tijdperk
3.15De staat van de godgeleerdheid in het eerste nieuwtestamentische tijdperk
3.16De staat van de kerk in het eerste nieuwtestamentische tijdperk
3.17Het tweede tijdperk van de nieuwtestamentische kerk valt samen met de opening van het tweede zegel
3.18De Romeinse keizers in het tweede nieuwtestamentische tijdperk
3.19De bisschoppen van Rome in het tweede nieuwtestamentische tijdperk
3.20De staat van de godgeleerdheid in het tweede nieuwtestamentische tijdperk
3.21De staat van de kerk in het tweede nieuwtestamentische tijdperk
3.22Het derde tijdperk van de nieuwtestamentische kerk valt samen met de opening van het derde zegel
3.23De Romeinse keizers in het derde nieuwtestamentische tijdperk
3.24De bisschoppen van Rome in het derde nieuwtestamentische tijdperk
3.25De staat van de godgeleerdheid in het derde nieuwtestamentische tijdperk
3.26De staat van de kerk in het derde nieuwtestamentische tijdperk
3.27Het vierde tijdperk van de nieuwtestamentische kerk valt samen met de opening van het vierde zegel
3.28Kort overzicht van de historie van het vierde nieuwtestamentische tijdperk
3.29Drieëndertig oosterse en zeventien westerse keizers in het vierde nieuwtestamentische tijdperk
3.30De roomse pontifexen in het vierde nieuwtestamentamentische tijdperk
3.31De staat van de godgeleerdheid in het vierde nieuwtestamentische tijdperk
3.32De staat van de kerk in het vierde nieuwtestamentische tijdperk
3.33De gedaante van de kerk in het vierde nieuwtestamentische tijdperk
3.34Het vijfde tijdperk van de nieuwtestamentische kerk valt samen met de opening van het vijfde zegel
3.35De Romeinse keizers in het vijfde nieuwtestamentische tijdperk
3.36De pontifexen van Rome in het vijfde nieuwtestamentische tijdperk
3.37De staat van de godgeleerdheid in het vijfde nieuwtestamentische tijdperk
3.38De staat van de kerk in het vijfde nieuwtestamentische tijdperk
3.39Het zesde tijdperk van de nieuwtestamentische kerk valt samen met de opening van het zesde zegel
3.40De gedaante van de kerk onder de reformatie, in de hoofdzaken voorgesteld
3.41De Romeinse keizers in het zesde nieuwtestamentische tijdperk
3.42De pontifexen van Rome in het zesde nieuwtestamentische tijdperk
3.43De staat van de godgeleerdheid in het zesde nieuwtestamentische tijdperk
3.44De staat van de kerk in het zesde nieuwtestamentische tijdperk
3.45Eerste vraag: verschilt het nieuwe testament in wezen of alleen in omstandigheden van het oude testament?
3.46Tweede vraag: is de volkomen vergeving der zonden eigen aan het nieuwe testament?
3.47Derde vraag: hebben de zeven apocalyptische brieven een historische of een profetische zin?
3.48Vierde vraag: is er enige terugkeer van Christus op aarde tot oprichting van een duizendjarig rijk te verwachten?
3.49Eerste praktijk: de betrachting toont ons de voortreffelijkheid van de bedeling onder het nieuwe testament boven die van het oude testament
3.50Tweede praktijk: dit tijdperk vermaant ons om ons te wachten voor alle verandering in de leer, de dienst van God, de sacramenten en de kerkregering onder het nieuwe testament
3.51Derde praktijk: deze bedeling verschaft ons een allerkrachtigste troost tegen alle rampen
De bedeling onder de eeuwigheid
4.1De bedeling van het genadeverbond onder de eeuwigheid
4.2De exegese van de tekst
4.3De laatste en volmaaktste bedeling van het genadeverbond zal uitlopen in de eeuwigheid
4.4Er zijn als het ware zeven stappen in deze bedeling
4.5De tweede stap zal bestaan in de verdelging van de antichrist
4.6De derde stap zal bestaan in de opwekking van de doden
4.7De vierde stap zal bestaan in het laatste oordeel
4.8De vijfde stap zal bestaan in de voleinding der eeuwen
4.9De zesde stap zal bestaan in de overgave van het Koninkrijk
4.10De zevende stap zal bestaan in het eeuwige leven
4.11Eerste vraag: zal Christus meer dan eens wederkomen?
4.12Tweede vraag: is de wederopstanding een terugkeer uit de staat van niet-bestaan tot de staat van bestaan?
4.13Derde vraag: zullen allen en eenieder van de mensen weer opstaan?
4.14Vierde vraag: zullen wij met dezelfde lichamen weer opstaan?
4.15Vijfde vraag: zal Christus’ menselijke natuur door de haar meegedeelde Goddelijke almacht eens de doden opwekken?
4.16Zesde vraag: zal God de uitverkorenen het leven toewijzen omwille van hun werken als verdiensten?
4.17Zevende vraag: zijn er meer dan twee verblijfplaatsen in de eeuwige staat?
4.18Achtste vraag: zal de straf van de verdoemden eeuwig duren?
4.19Negende vraag: zal de wereld na het laatste oordeel vernietigd worden?
4.20Tiende vraag: zal de Zaligmaker niet meer heersen nadat Hij de Vader het Koninkrijk heeft voorgesteld?
4.21Elfde vraag: zal het eeuwige leven vleselijke vermaken hebben?
4.22De betrachting
4.23Tweede praktijk: deze bedeling jaagt de goddelozen schrik en vrees aan
4.24Derde praktijk: deze bedeling vermaant tot allerlei plichten betreffende de staat van de eeuwigheid