Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Gekoppelde paragrafen met "Wonderen"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 3

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 3

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 3/6 - De verlossing door Christus.

Boek V - Hoofdstuk 11 Het leven van de Middelaar

11.16Ten tweede: door wonderen te doen

Het openbare leven heeft de Zaligmaker ten tweede doorgebracht met het doen van wonderwerken, iets wat buiten twijfel staat bij allen die slechts het Evangelie aannemen. 

 

Vereisten tot de wonderen

Wat een wonderwerk in het denkbeeld* is, hebben wij al eerder verklaard ([deel 2] boek 3, hoofdstuk 10, § 26). Daar voegen wij voor nu niets aan toe dan alleen dat hiertoe vereist wordt:

- Dat het een verbazend en het bereik der natuur te boven gaand werk is, opdat het bekwaam zal zijn om aan de Goddelijke kracht getuigenis te geven (Mark. 1:27; 5:42; Luk. 5:26; 9:43). 

- Dat het niet in een hoek, maar in het openbaar en voor de ogen van iedereen geschiedt (Mark. 1:23 e.v.; Matth. 14:14-19).

- Dat het niet met veel omwegen en een lange inspanning gebeurt, maar snel, louter en alleen op een bevel (Matth. 8:26; 17:18; Mark. 9:25).

- Dat het niet bij trappen* of geleidelijk geschiedt, maar in een ogenblik en in één keer tegelijk (Matth. 8:3; 20:34). 

Naar paragraaf

11.31Achtste vraag: heeft Christus ware en eigenlijk zo genoemde wonderen gedaan?

Men vraagt ten achtste: zijn de wonderen die Jezus de Nazaréner verricht heeft, ware wonderen, dat is: Goddelijke wonderen, en zodanige die in staat zijn om te bevestigen dat Hij de Messías is?

 

De christenen stellen dit op deze bewijsgronden vast:

1. Het Nieuwe Testament, dat Hem zodanige wonderwerken toeschrijft, is van een algemene waarheid en van een Goddelijk gezag, evengoed als het Oude Testament. Dit stemmen de tegenpartijen zelf toe en hebben wij in [deel 1] boek 1, hoofdstuk 2, § 30-31, aangetoond. 

2. Jezus van Nazareth is die ware Messías, zoals wij hierboven in hoofdstuk 2, § 19, bewezen hebben, aan Wie het Oude Testament ware, allergrootste, ja, diezelfde wonderwerken toeschrijft (wat de Joden zelf erkennen), die het Nieuwe Testament aan onze Jezus toeschrijft.

3. Flavius Josephus, een Jood, tijdgenoot en schrijver, schrijft in zijn Oude geschiedenis van de Joden, boek 18, hoofdstuk 4, uitdrukkelijk veel wonderwerken aan Hem toe. 

 

Antwoord op tegenwerpingen van de Joden

De Joden lasteren, uit haat tegen Jezus de Nazarener, in de wonderwerken van Christus verscheidene dingen die niet betamelijk genoeg voor Hem zouden zijn. Wij zullen ze kort onderzoeken. 

 

Tegenwerping 1. De wonderwerken van Christus zijn niets anders geweest dan verzinsels van de apostelen. Zulke wonderwerken schrijven de Turken ook steeds toe aan hun Mohammed, Lucianus aan Apollonius en de pausgezinden aan hun heiligen.

Antwoord. 

1. Laten zij dat bewijzen, want anders kan men datzelfde zeggen van de wonderwerken van Mozes, Elía, Elísa en anderen. 

2. Ja, met diezelfde argumenten waarmee de Joden de waarheid van de wonderwerken van Mozes, Elía, enzovoort, aan ons zullen bewijzen (als het maar ware argumenten zijn), zullen ook wij de waarheid van de wonderwerken van Christus aan hen bewijzen.

3. De waarheid van Christus’ wonderwerken heeft getuigenis:

- Niet alleen van de apostelen en de evangelisten, mensen van een beproefde geloofwaardigheid, die ze zelfs met hun bloed verzegeld hebben. 

- Maar ook van de heidenen, bijvoorbeeld van Julianus de afvallige, die Christus’ wonderwerken wel verkleint, maar toch erkent (Libri contra Christianos [Boeken tegen de christenen], boek 6). 

- Ja, zelfs van de Joden, van Flavius Josephus, van de Talmoed, die (in traktaat Avoda Zara, hoofdstuk 1) erkent dat de zoon van rabbijn Jozua’s zus van het vergif genezen en behouden heeft willen worden ‘in de Naam van Jezus’, רַבִּי יְשׁוּ בְּשֵׁם (bᵉšēm rabbiy Yᵉšu), ‘in de Naam van zijn Rabbi Jezus’. Ja, allen onder de Joden die stellen dat Hij Zijn werken verricht heeft door deהַמְפֹרָשׁ  שֵׁם (šēm hamᵉforāš), ‘uitgelegde’ ofwel ‘uitdrukkelijk verklaarde Naam’, vooronderstellen dat Hij wonderwerken gedaan heeft.

4. De hoedanigheid van de wonderwerken van Mohammed, Apollonius en de pausgezinden is hemelhoog verschillend. Want hun wonderwerken, of liever wonderlijke dingen, zijn niet in het openbaar of zelfs in het bijzijn van een tegen hen gekante schare (maar hier of daar, in een verborgen hoek) verricht, zoals die van Jezus de Nazaréner wel steeds. Ze steunen ook niet op de aanwezigheid van zo vele en zo grote getuigen, maar alleen van deze en gene. 

 

Tegenwerping 2. Hij heeft door toverkunsten Zijn wonderwerken verricht, evenals Farao’s tovenaars en evenals Simon de tovenaar.

Antwoord. 

1. Dit moet bewezen worden. 

2. Anders zou datzelfde met dezelfde redenen van de wonderwerken van Mozes, Elía en Elísa gezegd kunnen worden. 

3. Christus’ vijanden, de farizeeën, zouden Hem daarover wel aangeklaagd hebben voor het Sanhedrin, wiens werk het was om over zodanige dingen te oordelen (zoals het staat in traktaat Sanhedrin, hoofdstuk [1, getiteld] דְּגֵי מְמַנּוֹת (dᵉgēy mᵉmannōt)).

4. Wat de Egyptische tovenaars aangaat, die zijn uiteindelijk overtuigd, weerlegd en beschaamd gemaakt door ‘Gods vinger’ (Ex. 8:19), maar Christus nooit.

 

Tegenwerping 3. Mozes heeft veel grotere en duidelijkere wonderwerken verricht. 

Antwoord.

1. Indien dat al waar was, zo zou het echter niet bewijzen dat Christus’ wonderwerken geen ware wonderwerken geweest zijn. 

2. Ook is het onjuist dat Mozes meer wonderwerken gedaan heeft dan Christus. Want als u op het getal acht geeft, zo zegt rabbijn Menasseh ben Israel (Conciliator, sive, De convenientia locorum S. Scripturae, quae pugnare inter se videntur [Verzoener, of, Overeenstemming van plaatsen der Heilige Schrift die met elkaar in strijd lijken], over Deuteronomium, vraagstuk 11), dat zesenzeventig wonderwerken door Mozes zelf óf om zijnentwil gedaan zijn. Maar van Jezus wordt gezegd dat Hij er zoveel gedaan heeft, dat de wereld de menigte van de opsommende boeken niet zou kunnen bevatten (Joh. 20:30; 21:25).

 

Ook zijn er genoeg Joden die de volgende tegenwerpingen aanvoeren:

Tegenwerping 4. Christus heeft Zijn wonderwerken verricht door de הַמְפֹרָשׁ שֵׁם, ‘uitgelegde’ ofwel ‘uitdrukkelijk verklaarde Naam’. 

Daaronder verstaan de Joden niets anders dan het tetragrammaton[1] יְהוָה (Jehovāh). Sálomo zou bevolen hebben dat deze Naam in zijn tempel in een zekere steen werd ingegraveerd, en hij zou verboden hebben om deze Naam aan het geheugen toe te vertrouwen. Opdat dit niet zou gebeuren, zou hij twee koperen honden voor de deur van het heiligdom op twee zuilen geplaatst hebben, die degene die deze Naam van buiten probeerde te leren, bij het weggaan met hun verschrikkelijk geblaf zodanig verschrikt zouden hebben, dat hij de Naam vergat. Maar Jezus zou die op perkament geschreven Naam in Zijn dij gestopt hebben nadat Hij deze opengescheurd had. Zo zou Hij de gedachtenis van die Naam vernieuwd en door de kracht daarvan Zijn wonderwerken gedaan hebben.

Antwoord. Dat oudwijfse verzinsel heeft Luther uitvoerig weerlegd in een bijzonder traktaat, waaraan hij de titel Vom Schem Hamphoras gegeven heeft (Opera omnia  Jenensia [Alle werken, uitgegeven te Jena], deel 8). En het is waarlijk niet van zo groot belang, dat het verdient breedvoerig onderzocht te worden.

 

Tegenwerping 5. Veel dingen die wij onder de wonderwerken scharen, zijn bijgeval gebeurd, en dit is geschied door Gods voorzienigheid, opdat de Joden verzocht zouden worden.

Antwoord. 

1. Het is ongehoord, dat bijgeval aan doden het leven, aan blinden het gezicht, aan doven het gehoor, aan zieken de gezondheid teruggegeven is, en dat in zo’n grote menigte.

2. Zou u niet dezelfde uitvlucht, en zelfs met een grotere schijn, kunnen inbrengen tegen de wonderwerken van Mozes, Elía en Elíza? 

 

Dit zijn zo ongeveer de belangrijkste tegenwerpingen, die tegen de echtheid van Christus’ wonderwerken voortgebracht worden door rabbijn Isaac ben Abraham [in zijn boek] tegen het Nieuwe Testament [Hizuk Emunah (Het geloof versterkt)], en door rabbijn Lusitanus in Colloquium theologicum Rabbini Lusitani cum Theologo Christiano Abrahamo, Mittelburgi (Theologische samenspraak van rabbijn Lusitanus met de christelijke theoloog Abraham uit Middelburg). 

Vergelijk ook Johannes Hoornbeeck, Tesuva Yehudah, sive, Pro convincendis et convertendis Judaeis (De bekering van Juda, of, Ten behoeve van de overtuiging en bekering van de Joden), boek 3, hoofdstuk 1.


 

[1] Het Griekse woord ‘tetragrammaton’ betekent ‘vier letters’. Zo worden de vier Hebreeuwse letters van de Naam ‘Jehovah’ ook wel genoemd.

Naar paragraaf