Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Gekoppelde paragrafen met "Voorbede van Christus"

Handboek Dogmatiek

Handboek Dogmatiek

Johannes à Marck (1656-1731)

Johannes à Marck (1656-1731)

Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.

Hoofdstuk 20 Het drieërlei ambt van Jezus Christus

20.29De tweede daad van Christus’ priesterschap: Zijn voorbidding

De tweede daad van het priesterschap is de ‘voorbidding’, die de oude priesters op zodanige wijze was opgelegd (Num. 6:23; Joël 2:17), dat zij ook Christus overal wordt toegeschreven onder verschillende benamingen:

  • 'Eis van Mij’ (Ps. 2:8).

  • ‘En Ik zal den Vader bidden’ (Joh. 14:16).

  • ‘Ik bid voor hen’ (Joh. 17:9).

  • ‘Die ook voor ons bidt’ (Rom. 8:34).

  • ‘Alzo Hij altijd leeft om voor hen te bidden’ (Hebr. 7:25).

  • ‘Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld van het ware, maar in den hemel zelven, om nu te verschijnen voor het aangezicht Gods voor ons’ (Hebr. 9:24).

  • ‘Wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige’ (1 Joh. 2:1).

  • ‘En er kwam een andere Engel, en stond aan het altaar, hebbende een gouden wierookvat; en Hem werd veel reukwerk gegeven, opdat Hij het met de gebeden aller heiligen zou leggen op het gouden altaar dat voor den troon is’ (Openb. 8:3).

In deze ‘voorbidding’ zien wij: 

  1. Niet op enige wens van Christus, die is ontsproten uit de algemene genegenheid van de menselijke natuur. Een zodanige wens komen we tegen in Matthéüs 26:39: ‘Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan’, en wordt door andere geleerden ten onrechte gesteld in de woorden: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen’ (Luk. 23:34).

  2. Niet op enig gebed van Christus voor Zichzelf, waarover Paulus spreekt (Hebr. 5:7), behalve voor zover Christus’ heerlijkheid en zegen tot ons nut strekt. 

  3. Maar op de vertoning die Christus doet aan Zijn Vader van Zijn opoffering die nog gedaan zou worden of gedaan is, opdat Zijn Vader uit aanmerking van die offerande onze noden en gebeden goedgunstig zal vervullen. 

Deze voorbidding verschilt heel veel van alleen maar een ‘ijver om te volmaken wat tot onze zaligheid behoort’. Deze ijver noemen de socinianen als het om de voorbidding gaat, en ze erkennen dat die de naam ‘voorbidding’ veel te oneigenlijk draagt in alle opzichten. 

Christus’ ware Godheid en allerhoogste macht wordt door Zijn voorbidding geenszins omvergestoten, zoals de socinianen dwaas menen, maar veeleer meegebracht en aangetoond. Daarom komt zij ook naar de beide naturen aan Zijn Persoon toe. 

Verder kan men hier de volgende zaken in aanmerking nemen:

  1. Deze voorbidding van Christus is volstrekt noodzakelijk vanwege onze dagelijkse noden en de herhaalde beschuldigingen van de duivel (vgl. 1 Joh. 2:1; Openb. 12:10; Zach. 3:1).

  2. Zijn voorbidding is van een zekere uitwerking (Joh. 11:42; Joh. 17:24; Rom. 8:34), omdat ze steunt op Christus’ volkomen recht. Zo is deze een vaste grond van ons christelijke vertrouwen en onze smeking in Christus’ Naam (Joh. 14:13-14; Hebr. 6:19-20).

  3. Zijn voorbidding is van een gelijke uitgestrektheid als Zijn opoffering, want ze betreft de uitverkorenen; hen allen en hen alleen, ja, ook elk van hen in het bijzonder (Joh. 17:9,20; Luk. 22:32).

  4. Zijn voorbidding komt ons in haar manier verschillend voor, naar de verschillende gelegenheid van de tijd, want:

    • Christus heeft dit werk verricht vóór Zijn menswording. Zo komen we Hem tegen in Zacharía 1:12. Ook betrekt men Job 33:24 hier gepast op. Op het onderwijs van die grote Gezant en Uitlegger omtrent de zieke (vers 23), volgt dan Zijn genadige voorbidding bij de Vader met de reden daarvan: ‘Verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdale, Ik heb verzoening gevonden.’

    • Hij heeft het Zelf met veel nederigheid en kracht gedaan in de dagen van Zijn vlees (Joh. 17).

    • Hij doet het op de heerlijkste wijze na de volbrenging van Zijn offerande, zowel vóór Zijn hemelvaart, ook in Zijn zegeningen omtrent de discipelen (Joh. 20:22; Luk. 24:51), als het meeste na Zijn hemelvaart. Deze voorbidding was noodzakelijk naar het voorbeeld van de hogepriester, die eertijds in het aardse heiligdom inging (Joh. 16:7; Hebr. 6:20; Hebr. 8:4; Hebr. 9:12).Hierdoor mag men echter niet alle voorafgaande priesterlijke voorbidding van Christus ontkennen. 

Naar paragraaf