Klik op één
van de segmenten!
Vergaan van de wereld
Gekoppelde paragrafen met "Vergaan van de wereld"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 34 De zalige verheerlijking van de mensen
34.30De laatste ondergang van de wereld
Zo zal het laatste einde van de wereld daar zijn, die vergaan zal ‘door vuur’. Zelfs de heidenen hebben getoond dat daarvan enige kennis bij hen was. Petrus handelt hier zo duidelijk over: ‘Maar de hemelen die nu zijn, en de aarde, zijn door hetzelfde woord als een schat weggelegd, en worden ten vure bewaard tegen den dag des oordeels en der verderving der goddeloze mensen.’ ‘Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht, in welken de hemelen met een gedruis zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde en de werken die daarin zijn, zullen verbranden. ... Verwachtende en haastende tot de toekomst van den dag Gods, in welken de hemelen, door vuur ontstoken zijnde, zullen vergaan, en de elementen brandende zullen versmelten!’ (2 Petr. 3:7,10-12). Deze Schriftplaats kan men niet tot een allegorische betekenis verdraaien, zonder aan alle woorden en aan de hele context groot geweld te doen.
Wij strekken dit vergaan van de wereld zeker ook uit tot de zichtbare hemelen, maar niet tot de hoogste hemel die nooit door enige zonde is bezoedeld. Wij geloven dat door deze ondergang niet het gehele wezen van de wereld zal ophouden, zoals velen en vooral de lutheranen menen, maar haar tegenwoordige staat en hoedanigheid. Hiertoe worden wij geleid door:
- De vermelding van ‘verandering’, ‘vrijmaking’, ‘vernieuwing’, ‘wederoprichting’, enz., van de dingen die wij hier vinden (Ps. 102:26-27; Rom. 8:19; 2 Petr. 3:13; Hand. 3:21).
- De vergelijking die Petrus maakt tussen deze ondergang en die van de eerste wereld.
- Het vuur, dat het instrument daarvan zal zijn en dat geen vernietiging kan uitwerken.
- Gods standvastigheid in het bewaren van Zijn eenmaal voortgebrachte schepselen.
Hiertegen hebben geen geldingskracht:
1. Diverse Schriftplaatsen (Job 14:13; Ps. 102:6; Jes. 34:4; 51:6; 65:17; Matth. 5:18; 2 Petr. 3:7; Openb. 20:11).
Antwoord. Deze Schriftplaatsen:
- Zien deels op de tegenwoordige staat van deze wereld, die waarlijk zal ophouden.
- Behoren deels, op een zinnebeeldige wijze, tot een andere tijd dan die van het laatste oordeel.
- Tonen deels dat andere zaken nooit zullen gebeuren.
2. De redenen dat de wereld dan geen verder doeleinde of nuttigheid zal hebben, dat er dan geen tijd meer zal zijn en dat hierdoor alle schepselen aan de uitverkoren mensen gelijk zouden worden gesteld.
Antwoord. Ook al zullen de bijzondere schepselen dan al hun voorgaande bijzondere oogmerken niet meer hebben, toch zullen zij strekken tot het hoogste doeleinde van Gods eer, en waartoe de Heere ze verder mag beschikken, naar Zijn welbehagen.
Er zal dan wel een voortduur van de zaken blijven, maar niet een tijd van bekering of een tijd die door enig ander doeleinde bepaald zal zijn.
Enkel het voortduren van de wereld verschilt heel veel van de eeuwigdurende blijde gemeenschap van God, die de uitverkorenen zullen genieten.
Het is onze plicht om goed op onze hoede te zijn tegen alle zorgeloosheid, wanhoop en ongepaste weetgierigheid, en gedurig met alle ijver te arbeiden dat wij waardig mogen worden geacht te staan voor de Zoon des mensen[1], en de lof van Hem, van de Vader en van de Geest, als van de Drie-enige God, onze Schepper en Verlosser, met blijdschap eeuwig te zingen. Amen!
[1] Luk. 21:36.