Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Gekoppelde paragrafen met "Profeet"

Handboek Dogmatiek

Handboek Dogmatiek

Johannes à Marck (1656-1731)

Johannes à Marck (1656-1731)

Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.

Hoofdstuk 20 Het drieërlei ambt van Jezus Christus

20.2Dit ambt is drievoudig

Het ene middelaarsambt is drievoudig ten aanzien van zijn verschillende delen en werkingen: profetisch, priesterlijk en koninklijk (dit hebben wij al eerder aangegeven in hoofdstuk 18, § 4). 

Tot dit drievoudige middelaarsambt worden wij geleid door:

  1. De voorzeggingen van het Oude Testament, waarin de Middelaar ons voorkomt als:

  • Profeet (Deut. 18:15,18; vgl. Joh. 1:46; Hand. 3:22; 7:37; Jes. 61:1-3; vgl. Luk. 4:17-18).

  • Priester (Ps. 110:4; vgl. Matth. 22:43; Zach. 6:13).

  • Koning (Ps. 2:6; Zach. 9:9; vgl. Matth. 21:5). 

De geleerden merken op dat deze verschillende ambten van de Middelaar niet uitdrukkelijk, maar toch duidelijk genoeg worden samengevoegd (Ps. 110:2-4; Jes. 9:6; Zach. 6:13-14). 

Bij deze voorzeggingen kunnen ook veel heldere voorbeelden gevoegd worden.

  1. De evangelische verkondigingen waarin deze ambten ons soms afzonderlijk voorkomen (Luk. 24:19; Hebr. 5:5; Matth. 2:2), en elders ook wel min of meer uitdrukkelijk worden samengevoegd (Joh. 14:6; 1 Kor. 1:30; Hebr. 1:2-3; 3:1,6).

  2. De delen van de ellende van de mens, namelijk niet alleen blinde onwetendheid, maar ook zware schuld en slaafse onmacht. 

  3. De daden van de Middelaar, namelijk de verkondiging, verkrijging en toepassing van de zaligheid voor en aan de uitverkorenen.

  4. De voornaamste weldaden van roeping, rechtvaardigmaking en heiligmaking. 

We zullen nu zwijgen over de drie belangrijke deugden van God die in het werk van de verlossing vertoond moeten worden, namelijk Zijn wijsheid, barmhartigheid en macht, en over de drie hoofddeugden van de christenen, namelijk geloof, hoop en liefde, die sommigen ook met de drie ambten van de Middelaar vergelijken. 

Naar paragraaf

20.6De namen van Christus’ profetisch ambt

De naam ‘profeet’ is van Griekse herkomst (prophētes) en betekent een ‘voorzegger’. Zo spreekt men in het Hebreeuws (navi) over een ‘uitstorter’ of ‘voortbrenger’ van woorden, of volgens anderen over een ‘voortkomer’, en de Latijnen (vatem) over een ‘spreker’, naar men meent. 

Wanneer men zulk een profetische waardigheid aan Christus toeschrijft, ziet men hier niet in een bepaalde zin op het werk van ‘voorzeggen’, dat Christus echter ook gedaan heeft, maar in ruimere zin op de plicht van ‘leren’, en dat onfeilbaar door en volgens een buitengewoon ingeven van de onweersprekelijke Geest Gods. 

 

Dit profetische ambt in de Middelaar Christus wordt niet alleen uitgedrukt door de namen ‘Wijsheid’ en ‘Woord’, die hier slechts ten dele bij horen, maar ook door de namen:

  • ‘Raad’ (Jes. 9:5).

  • ‘Licht’ (Jes. 49:6).

  • ‘Spreker’ (Jes. 52:6).

  • Ook enigszins ‘Herder’ (Ezech. 34:23).

  • Misschien ‘Leraar’ (Joël 2:23), waar anderen ‘Regen’ lezen. 

  • ‘Een Gezant’, ‘een Uitlegger’, ‘Eén uit [of: boven] duizend’ (Job 33:23).

  • ‘Meester’ (Matth. 23:8,10).

  • ‘Apostel ... onzer belijdenis’ (Hebr. 3:1). 

  • ‘Profeet’, en dat met de verklarende bijvoeging ‘Die in de wereld komen zou’ (Joh. 6:14), hoewel de Joden deze Profeet soms dwaas van de Messías onderscheiden hebben (Joh. 1:21; 7:40-41).

  • ‘... een Profeet ..., krachtig in werken en woorden, voor God en al het volk’ (Luk. 24:19). 

  • ‘Een Profeet gelijk Mozes’ (Deut. 18:15,18). 

De erenaam van ‘een Profeet gelijk Mozes’ past niemand behalve de Messías, vanwege de zeer grote uitnemendheid van Mozes boven alle andere profeten (Num. 12:7,8; Deut. 34:10). Daardoor wordt Mozes echter niet aan Christus gelijk gemaakt, want hij blijft als een ‘dienstknecht’ ver beneden de Heere van het huis (Hebr. 3:3). Maar zo wordt alleen een zeer grote overeenkomst van Christus met Mozes aangetoond, in:

  1. Zijn opkomst, door de Goddelijke verwekking uit het midden van Israël.

  2. Zijn uitmuntendheid in woorden en werken.

  3. Zijn getrouwheid door de standvastige, volkomen en zuivere verkondiging van de woorden Gods. Uit de context van Johannes 3:33 en 34, en uit die Schriftplaats zelf: ‘Want Dien God gezonden heeft, Die spreekt de woorden Gods; ...’, blijkt dat met ‘de woorden Gods’ niet gedoeld wordt op de woorden die God alleen spreken kan, maar op de woorden die God gebiedt te spreken en in de mond van de profeet geeft.

  4. De noodzakelijke onderwerping van allen onder hem. 

Naar paragraaf