Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Gekoppelde paragrafen met "Priester"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.

Boek VII - Hoofdstuk 2 De dienaren van de kerk

2.13Ten derde: de priesters

De gewone priesters werden door een gedurige successie uit de familie van Aäron genomen. Zij bedienden de heilige dingen eerst in de tabernakel en daarna in de tempel, door:

  • Te leren (Mal. 2:7; Deut. 17:9; Ez. 7:26).

  • Te offeren (Lev. 1:13).

  • Voor te bidden (Joël 2:17).

  • Te zegenen (Num. 6:22 e.v.). 

Bovendien in het bijzonder door:

  • Dagelijks tweemaal reukofferande op het gouden altaar te doen (Ex. 30:7,8).

  • De lampen in de voorhof van de tempel toe te richten en aan te steken.

  • Het heilige vuur te verzorgen, opdat het niet uitgeblust werd (Lev. 6:12,13).

  • Het altaar te reinigen en de as uit te vegen (Lev. 1:16).

  • Op elke sabbat de heilige broden door verse te vervangen (Ex. 25:30; Lev. 24:6).

  • De onreinen en onheiligen van de dorpel te weren (Num. 5:2; Deut. 23:10). 

Zij moesten vrij zijn van alle lichamelijk gebrek en bekwaam tot hun verrichtingen (Lev. 21:17-24). 

Zij werden in hun dienst ingewijd voor de ogen van de volledige gemeente (Lev. 8:3), met een wassing (Ex. 29:4), met heilige kleding: broeken, rok, gordel, hoofdband (Ex. 28:4-40,42,43; Ex. 29:8,9) en met bijzondere offeranden, waarbij het bloed van de ene ram gestreken werd op het rechter oorlapje en op de duim van de rechterhand (Ex. 29:15,20,24,25). Hier kwam nog bij: een besprenging met heilige olie en met bloed van het altaar op hen en op hun kleren (Ex. 29:21; Lev. 22:2,3,10), en een bevolen bijzondere onthouding, reinheid en deftigheid (Lev. 21:1-9). 

Zij waren verdeeld in verscheidene klassen, deels door Mozes, deels door David, die ze tot vierentwintig klassen gebracht heeft, waaronder er zestien waren van de kinderen van Eleázar en acht van de kinderen van Ithamar (1 Kron. 24; vgl. Neh. 7:39; Neh. 10:1; Neh. 12:1). Die klassen kwamen bij beurten te Jeruzalem en elk ervan bediende gedurende één week de heilige dingen in de tempel. Elke klasse werd ook weer verdeeld in zeven dagorden, naar de zeven dagen van de week, waarop elke orde de dienst moest verrichten. 

Naar paragraaf