Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Plichten van het genadeverbond

Gekoppelde paragrafen met "Plichten van het genadeverbond"

Handboek Dogmatiek

Handboek Dogmatiek

Johannes à Marck (1656-1731)

Johannes à Marck (1656-1731)

Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.

Hoofdstuk 22 De plichten van het genadeverbond: geloof en bekering

22.1Welke voorwaarden het genadeverbond niet heeft

Na het middelaarsambt met zijn delen, en de tweeërlei staat die tot uitvoering daarvan nodig was, moeten wij nu de plichten van Gods bondgenoten verklaren, die God van hen eist. Vanwege de gewone spreekwijze van de Schrift worden deze plichten ook wel ‘condities’ of ‘voorwaarden’ genoemd. 

Tot vermijding van alle nutteloze woordenstrijd onder ons, en tot wering van alle pelagiaans vergif van degenen die buiten ons zijn, merken wij vooraf op dat wij hier vreemd moeten zijn van alle plichten en voorwaarden: 

  1. Die door eigen kracht van de mens zouden worden verricht. Het is immers zo dat God, wegens de natuurlijke onmacht van de mens, al het goede van de mens in dit verbond aan hem belooft en in hem werkt: 

  • ‘Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven’ (Jer. 31:33).

  • ‘En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlezen hart geven. En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u; en Ik zal maken dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen en Mijn rechten zult bewaren en doen’ (Ezech. 36:26-27). 

     

  1. Die twijfelachtig en onzeker zouden zijn. Want dit verbond lijkt op een testament, en het daarin beloofde goed kunnen de bondgenoten niet mislopen (Rom. 8:29-30): ‘Want de genadegiften en de roeping Gods zijn onberouwelijk’ (Rom. 11:29). 

  2. Die de eerste hoofdvoorwaarde van volle gehoorzaamheid aan de wet, die in het werkverbond gemaakt is, volledig omver zouden stoten. Want deze voorwaarde blijft wegens Gods waarheid en het vereiste werk van de Middelaar altijd vast. Ze gaat alleen op de Persoon van de Borg over in het genadeverbond. 

  3. Die, als ze goed zijn nagekomen, de grond zouden zijn van het recht ten leven en de oorzaak om dat te eisen. Want dat druist volledig in tegen de aard van het genadeverbond, tegen de genadige rechtvaardigmaking en tegen de verlossende voldoening van Christus. 

Definitie van de plichten van het genadeverbond

Vanwege het bovenstaande verstaat men onder de plichten van het genadeverbond niets anders dan: ‘De daden die God van de bondgenoten eist tot verkrijging van een aandeel in en zekerheid van alle weldaden van genade en heerlijkheid.’

Naar paragraaf